Workshops Grote en Kleine Kwaliteit NVAO-voorjaarscongres

13/02/2013

Op 6 februari j.l. verzorgde ik, samen met Frank Wamelink van de NVAO, Ad Vissers, directeur ICT Fontys Hogescholen en René van Kralingen, zelfstandig adviseur en docententtrainer, tijdens het NVAO voorjaarscongres, twee workshops met als thema “grote en kleine kwaliteit”

De workshops waren overtekend, hetgeen wel aangeeft dat dit thema leeft.

Frank Wamelink opende de workshops met een korte inleiding over de verschillen tussen grote en kleine kwaliteit.  Dit thema is gekozen om dilemma’s en vragen die voortkomen uit verschillende aspecten en functies van kwaliteitszorg te onderzoeken en te bevragen. Het thema is een kapstok om het gesprek over kwaliteitscultuur en onderwijskwaliteit te voeren.  In zijn korte inleiding benadrukte hij dat  grote en kleine kwaliteit verwarrende begrippen zijn, met verschillende betekenissen. Bijvoorbeeld:

‘Grote Kwaliteit’ is:

  • Modellen en systemen van kwaliteitszorg
  • Oganisatiebrede  uitwerking van kwaliteit
  • Excellentie en toekomstige ambities
  • Verantwoorden, zichtbaar maken, compliance

‘Kleine kwaliteit’ is:

  • Kwaliteit op het microniveau van de docent en student
  • Tijdige roosters

‘Grote’ en ‘kleine’ kwaliteit wordt vaak gebruikt om spanningen en dilemma’s in kwaliteitszorg aan te duiden.  Daarbij gaat het vaak over ongewenste effecten of zaken die worden veronachtzaamd. Er worden spanningen en dilemma’s geconstateerd, zoals:

  • Eenzijdige nadruk op ‘grote kwaliteit’ kan ‘kleine kwaliteit’ in de weg staan.
  • Verplichte organisatiebrede veranderprocessen van bovenaf (grote kwaliteit) is star en  staat innovatie in de weg.
  • Studenten worden vooral geconfronteerd met ‘kleine kwaliteit’ , daar is soms te weinig aandacht voor door teveel nadruk op de modelmatige verantwoording.
  • Is alles belangrijk? Een integrale aanpak of juist focus en beperking?
  • Kleine kwaliteit is als kleine criminaliteit, als het je overkomt is het misschien minder ‘klein’ .
  • Leerprocessen die kwaliteit verbeteren vinden plaats op het niveau van de onderwijspraktijk, de kleine kwaliteit dus.
  • Op het niveau van de onderwijspraktijk wordt de ‘grote kwaliteit’ gesaboteerd.
  • ‘Grote kwaliteit’ blijft een luchtballon wanneer het geen effecten heeft op het niveau van de ‘kleine kwaliteit’.
  • Voor studenten is de ‘kleine kwaliteit’ belangrijker dan de ‘grote kwaliteit’.
  • Kwaliteitscultuur omvat ‘grote kwaliteit en kleine kwaliteit’.
  • De kracht van kwaliteit zit met name in de ‘kleine kwaliteit’.
  • ‘Grote kwaliteit’ is de verantwoordelijkheid van een ‘kwaliteitszorgkaste’ waarbij docenten zoveel mogelijk hun ‘snor-drukken’.
  • Het aantonen dat de kwaliteit aan externe standaarden voldoet vereist een integraal systematisch kwaliteitszorgsysteem en dus ‘grote kwaliteit’.
  • ‘Grote kwaliteit’ is veel te breed, het gaat eigenlijk maar om een paar dingen, kwaliteitszorg kan veel meer focus krijgen.

Vervolgens werd dit thema uitgewerkt aan de hand van drie vragen:

1.  Welke aspecten van kwaliteitscultuur en organisatie zijn nodig om zowel de ‘grote’ als de ‘kleine’ kwaliteit te realiseren? en is er eigenlijk wel verschil tussen die twee?”   Wat zijn succes en faal factoren? Hoe leg ik het een visitatiecommissie uit?

2. Hoe zorg je dat in de ontwikkeling van een kwaliteitscultuur de focus gericht blijft op goed onderwijs, dat zichtzelf innoveert en verbetert?

3.‘Grote kwaliteit’ is dat niet allemaal veel te breed, moet het werken aan kwaliteitszorg niet veel meer focus krijgen? Niet alles is belangrijk!  Hoe ga je om met verschillende beelden van kwaliteit bij management en docenten? en Hoe voorkom je dat kwaliteitszorg een ad-hoc karakter krijgt?

De eerste vraag werd door mij verder uitgediept en behandeld.

Voor mij komen zowel de grote als de kleine kwaliteit voort uit een professionele kennisinfrastructuur met een professionele cultuur.  Als er een goede infrastructuur is, waarbij commissies duidelijk gepositioneerd zijn en intensief met elkaar samenwerken (niet op papier, maar dagelijks in de praktijk), docenten deze commissies, hun collega’s en het management weten te vinden, in cocreatie met elkaar, het beroepenveld en de studenten aan de slag gaan, weten wat ieders rol is, wie waarvoor eigenaar is, afspraken met elkaar maken en nakomen en problemen met elkaar analyseren en oplossen, dan zal het aantal misverstanden, miscommunicaties, stokkende processen enz minder worden en daarmee zowel de grote als de kleine kwaliteit verbeteren. Signalen van stakeholders (zowel positief als negatief) kunnen dan op de juiste plek in de organisatie belegd worden met het vertrouwen dat ze adequaat opgepakt zullen worden. PDCA-cycli worden dan rondgemaakt; ook op team en individueel docentenniveau.

Als daarbij ook de cultuur professionaliseert zijn beide ingrediënten aanwezig voor zowel de grote als de kleine kwaliteit. Bij cultuur denk ik dan bv aan het werken vanuit een gedragen en helder en consistent uitgewerkte (in instrumenten, docentengedrag, HRM-beleid, leiderschap) visie, comakership als natuurlijke werkvorm, thematische organisatievormen zoals de Community of Practice, aanspreken op gedrag en kwaliteit, expliciteren van verwachtingen en verantwoorden van de realisatie daarvan, feedback leren geven aan en ontvangen van peers.

Immers: professionals weten in dat geval wat de visie is, weten wat hun doelgroep is en wat die doelgroep wil, werken zowel met hen als met elkaar intensief samen, gebruiken elkaars kracht, beseffen dat ze wederzijds van elkaar afhankelijk zijn, weten waar ze (verbeter)signalen kunnen neerleggen en weten dat die dan ook zullen worden opgepikt. In zo’n situatie kan de verbetercultuur beginnen (zowel wat betreft de kleine als de grote kwaliteit).

Hieruit volgen  de volgende succes/faalfactoren:

  • Levende, doorleefde visie vs abstracte missie.
  • Pdca in de vezels van de organisatie (i.c. teams en individuele docenten) vs denken in (kwaliteits)systemen.
  • Aanspreken en feedback geven vs overnemen, laten gaan, er mee wegkomen.
  • Samen juris prudentie ontwikkelen vs formele verantwoordelijkheden.
  • werken in Communities of Practics vs werken binnen formele (organisatie)structuren
  • Comakership vs individueel werken (not invented here syndrome).
  • Blik naar buiten / benchmarken vs blik naar binnen.

… en de volgende relatie tussen grote en kleine kwaliteit:

  • Essentie van grote en kleine kwaliteit is zelfde: Voortdurend verbeteren binnen een  professionele organisatie  met een professionele onderwijscultuur.
  • Kleine kwaliteit is voorwaardelijk voor grote. Het maken van grote kwaliteitsslagen vraagt het uiterste van iedereen. Van zowel de docent als de student. Als tegelijkertijd de kleine kwaliteit achterblijft, wordt het wel heel moeilijk het uiterste te blijven eisen van de student. In dat kader kan ik me dan ook grotendeels vinden in het artikel van Frank Kalshoven in Vrij Nederland.
  • Kleine kwaliteit profiteert van grote. Ambities geven richting en een gemeenschappelijke taal waarvan ook kleine kwaliteit kan profiteren.

Mijn presentatie vindt u hier.

Vraag 2 werd uitgewerkt door Ad Vissers. Hij heeft bovenstaande principes succesvol in praktijk gebracht. Ik heb hem al eens eerder uitgenodigd voor het Nederlands Netwerk Kwaliteit en volsta op deze plek met een verwijzing naar die presentatie.

Tot slot ging René van Kralingen in op de belevingswereld van veel docenten bij kwaliteit. Zijn zorgpunt als trainer / opleider is dat docenten vaak niet dezelfde taal spreken als  kwaliteitsmedewerkers en managers? Hij constateert een jargon en is van mening dat (taalkundige) “constructen” heel divers geoperationaliseerd worden door opleidingen en docenten.

Beide workshops kenden veel interactie met de zaal. Ik kijk dan ook terug op een inspirerend congres. De NVAO heeft van deze dag ook een congres-impressie gemaakt die zeker de moeite van het lezen waard is. U vindt hem hier

24 maart, 2017

door Onderwijs.pro